
Jurisprudentie
AO0293
Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304465/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304465/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Roerdalen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 juni 2000, het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 februari 2001, kenmerk 2001/6633M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij haar uitspraak van 2 oktober 2002, no. 200101092/1 heeft de Afdeling het besluit van verweerder gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, kenmerk 2003/18036, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Uitspraak
200304465/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap Active Sport Groep B.V., gevestigd te Reuver,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Roerdalen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 juni 2000, het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 februari 2001, kenmerk 2001/6633M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij haar uitspraak van 2 oktober 2002, no. 200101092/1 heeft de Afdeling het besluit van verweerder gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, kenmerk 2003/18036, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 8 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2003, en appellante sub 2 bij brief van 8 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 september 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van . Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar appellant sub 1, in persoon, appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. C.J.H. Vanwersch-Maes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is gehoord de gemeenteraad van Roerdalen, vertegenwoordigd door J.T.A. Wiegant, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Bij haar uitspraak van 2 oktober 2002 heeft de Afdeling, voorzover hier van belang, het volgende overwogen.
“2.12.3 Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting viel het terrein dat de aanduiding “paintball” heeft gekregen voorheen onder het bestemmingsplan “Vrijetijdspark Elfenmeer”. In dat vorige bestemmingsplan, dat eind 1994 rechtskracht verkreeg, rustte op het grootste deel van het paintballterrein een bosbestemming. In het bestreden besluit hebben verweerders gesteld dat de stelling van het gemeentebestuur, dat de paintballactiviteiten in dat plan op grond van het overgangsrecht waren toegestaan, hun niet als onaannemelijk voorkomt. Voorts hebben zij in het bestreden besluit gesteld dat zij er vooralsnog van uitgaan dat de betrokken activiteiten op grond van het overgangsrecht als legaal moeten worden aangemerkt. Kennelijk zijn verweerders van mening dat, nu het gemeentebestuur de paintballactiviteiten niet binnen de planperiode wil beëindigen, deze bestaande activiteiten als zodanig moesten worden bestemd. Bestemmen overeenkomstig het bestaande gebruik behoeft echter als regel niet plaats te vinden, indien het bestaande gebruik onder de gelding van het vorige plan in strijd was met de gebruiksvoorschriften van dat plan. Bovendien geldt dat het bij activiteiten die onder het overgangsrecht vallen de bedoeling is dat zij binnen de planperiode worden beëindigd. Uit de door appellant overgelegde correspondentie blijkt dat het gemeentebestuur, onder verwijzing naar de waarden van het gebied, in elk geval tot 8 juni 1998 deze intentie had.
2.12.3.1. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt met betrekking tot recreatie en toerisme gesteld dat de bos- en natuurgebieden uiteraard van groot belang zijn voor de belevingswaarde van het buitengebied als geheel, maar dat hier evenwel waarden aanwezig zijn die zodanig kwetsbaar zijn dat met recreatief medegebruik bijzonder omzichtig moet worden omgegaan. Verkeersaantrekkende en/of geluidproducerende activiteiten moeten hier worden voorkomen. Ook staat in de toelichting dat recreatie- activiteiten in de bestemming “Bos- en natuurgebied”, behoudens de extensieve vormen wandelen en fietsen, niet in het bestemmingsplan zullen worden toegestaan.
De Afdeling is van oordeel dat verweerders gelet hierop niet zonder nader onderzoek naar de (geluids)effecten van de paintballactiviteiten het plandeel hebben kunnen goedkeuren.
2.12.3.2 Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.”
2.3. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak opnieuw beslist over de goedkeuring van dit plan, voorzover hier van belang. Daarbij heeft hij goedkeuring onthouden aan het gedeelte van de plankaart met de aanduiding “paintball” en aan het desbetreffende planvoorschrift. Verweerder meent dat hij niet anders kon beslissen, omdat de gemeenteraad heeft afgezien van verder onderzoek naar de (geluids)effecten van de paintballactiviteiten.
2.4. Appellanten kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij zijn van mening dat verweerder het betrokken plandeel ten onrechte niet heeft goedgekeurd nu het geluidsniveau van de paintballactiviteiten volgens recente metingen ver onder de norm van 60 dB(A) blijft. Daarbij stellen zij dat de gemeente Roerdalen nooit om een geluidsrapport heeft gevraagd. Daarnaast voeren zij aan dat de bezoekers van het ter plaatse al 10 jaar gedoogde paintballterrein parkeren op eigen terrein en dat dit slechts 10 tot 15 auto’s per weekeinde betreft. Parkeerplaatsen in de directe omgeving kunnen veel meer auto’s herbergen, hetgeen naar de mening van appellanten niet past in het streven verkeersaantrekkende activiteiten te voorkomen, zoals in het bestemmingsplan gesteld.
2.5. Uit de stukken is gebleken dat noch de gemeenteraad noch verweerder onderzoek naar de (geluids)effecten zoals bedoeld in genoemde uitspraak heeft verricht. Verweerder heeft goedkeuring aan het plandeel onthouden om de enkele reden dat de gemeenteraad niet de intentie heeft geluidmetingen te verrichten. Hierdoor hebben de gronden in het plangebied waarop paintball wordt gespeeld, geen bestemming gekregen die overeenkomt met het bestaande gebruik zonder dat daaraan een passend, op de situatie ter plaatse toegespitst, onderzoek naar ruimtelijk relevante effecten ten grondslag is gelegd.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2002 heeft miskend en dat dit besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellanten is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
De overige beroepsgronden van appellanten behoeven geen bespreking meer.
2.6. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 22 april 2003, 2003/18036, voorzover daarbij:
a. goedkeuring is onthouden aan artikel 5.1.1., onder k, van de planvoorschriften;
b. goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de aanduiding “paintball”;
III. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 voor appellant sub 1 en € 232,00 voor appellante sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
12-447.